Een interval is de
afstand tussen twee tonen.
Dit lijkt een simpele
definitie, maar het begrip afstand is in de muziek niet zo duidelijk.
Zuiver fysisch gezien is een interval de betrekking tussen twee tonen
die kan worden uitgedrukt in de verhouding van de trillingsgetallen.
Dit is echter in de praktijk niet erg bruikbaar.
Om het begrip afstand
hanteerbaar te maken is het notenbeeld (zie Notenstelsel)
een beter hulpmiddel.
De intervallen worden dan bepaald door het verschil in plaats op de
notenbalk.
Oplopend in afstand van 0
tot 7 plaatsen zijn de namen van de intervallen:
prime, secunde, terts, kwart, kwint, sext, septime, octaaf:
Deze benamingen komen
dus overeen met het aantal diatonische toonsafstanden (zie Toonstelsels).
De afstanden in het diatonische toonstelsel zijn echter niet allemaal
gelijk: B-C en E-F zijn kleiner dan de andere toonsafstanden.
Dit houdt in dat er verschillende variaties van dezelfde intervallen
mogelijk zijn.
B-D en C-E zijn b.v. allebei tertsen, maar de eerste afstand is
1½ toon en de tweede 2 hele tonen.
Dit worden resp. kleine en grote tertsen genoemd.
Van alle intervallen, behalve de prime en het octaaf, zijn er twee
soorten mogelijk die worden aangeduid met de volgende bijnamen:
secunde |
terts |
kwart |
kwint |
sext |
septime |
klein:
½ toon |
klein:
1½ toon |
rein:
2½ toon |
verminderd:
3 tonen |
klein:
4½ toon |
klein:
5½ toon |
groot:
1 toon |
groot:
2 tonen |
vergroot:
3 tonen |
rein:
3½ toon |
groot:
5 tonen |
groot:
6 tonen |
Bovendien is elk interval te vergroten door chromatische verhoging (zie
Toonstelsels)
van de hoogste, of verlaging van de laagste toon.
Omgekeerd is elk interval te verkleinen door chromatische verlaging van
de hoogste, of verhoging van de laagste toon. (Behalve uiteraard de
prime)
Deze veranderingen worden aangeduid met de resp. benamingen vergroot
en verminderd.
|